Uit de Franse preklassieke periode is een schat aan orgelmuziek overgeleverd. Hoewel het belang van deze muziek al decennia onderkend wordt, neemt het musicologisch onderzoek naar deze materie een ondergeschikte plaats in. De bedoelingen van de componisten zijn lang niet altijd duidelijk. Dat confronteert uitvoerenden en onderzoek soms met raadsels.
Het blijkt de moeite waard de onderlinge samenhang tussen partituren, teksten en orgels uit deze periode te bestuderen. In deze studie worden op basis van een groot aantal bronnen nieuwe inzichten geformuleerd die zowel luisteraars als uitvoerenden verrassende perspectieven bieden.
De tekst is verduidelijkt met diverse notenvoorbeelden, tabellen, tekeningen en foto’s.
74 pagina’s, voorzien van diverse afbeeldingen, notenvoorbeelden en tabellen. Verkrijgbaar bij het secretariaat van de stichting. Prijs: € 18,50 (excl. Verzendkosten), ISBN 978-90-809757-3-6
Stichting Orgelhistorische Studies
Delflandseweg 254
3119 XE Schiedam
e-mail: info@orgelhistorischestudies.nl
Korte inhoud van het boek:
Hoofdstuk I: Louis Couperin en de drie soorten trio’s
Louis Couperin (ca. 1626 – 1661) was van 1653 tot zijn dood organist van het orgel in de St. Gervais te Parijs. Het zgn. ‘Oldham-manuscript’ telt 70 orgelwerken en geeft blijk van de elementaire plaats die Louis Couperin inneemt in de evolutie van de Franse orgelmuziek. Vooral een aantal composities ‘à trois parties’ is erg interessant. Daarbij wordt expliciet de speeltechniek waarbij met de duim van de rechterhand op een lager gelegen klavier gespeeld wordt, vermeld. Op basis van de aanduidingen boven de composities kan men drie verschillende genres voor drie stemmen onderscheiden, namelijk: ‘Avec le poulce’, ‘en trio’ en ‘a 2 dessus’.
Een aanzienlijk aantal composities uit het Oldham-manuscript is gedateerd. Sommige werken zijn uitsluitend van een jaartal, andere ook van een aanduiding van de maand en/of datum voorzien. Op basis van die gegevens zijn de composities zo veel mogelijk chronologisch gerangschikt. De relatie met ontwikkelingen in de muziekgeschiedenis kan op die wijze aantoonbaar worden gemaakt.
Op basis van archiefdocumenten en de bewaard gebleven onderdelen van het orgel van de St. Gervais kan de dispositie ten tijde van het organistschap van Louis Couperin in belangrijke mate herleid worden. Die informatie is van belang om ons een beeld te kunnen vormen van de mogelijkheden die de componist ter beschikking stonden.
Hoofdstuk II: Jehan Titelouze en de solistische vertolking van de cantus firmus
Jehan Titelouze (1563 – 16..) werd in St. Omaars geboren en was vanaf 1588 als organist actief aan de kathedraal te Rouen. Titelouze hield zich niet alleen bezig met orgelspel en compositie, maar trad ook op als deskundige bij de bouw en keuring van orgels. In 1623 werden in Parijs zijn ‘Hymnes de l’Eglise’ gepubliceerd, in 1626 gevolgd door een bundel magnificats.
De interpretatie van de orgelwerken van Titelouze stelt ons regelmatig voor raadsels. Eén aspect, namelijk de klavierverdeling en het gebruik van solo-registers, heeft in dat kader onze bijzondere aandacht. De notentekst lijkt op het eerste gezicht nauwelijks ruimte te bieden voor het solistisch vertolken van één van de stemmen. Dat is gezien de karakteristieken en mogelijkheden van het Franse preklassieke orgeltype op z’n minst opmerkelijk te noemen. Zowel voor het solistisch uitvoeren van de bas als van de tenor is de omvang van het pedaalklavier, zoals Titelouze zich die voorstelt, voldoende. De invulling, gebruikmakend van solo-registers, van alt en sopraan is daarentegen minder vanzelfsprekend.
Met betrekking tot de verdeling van de ‘parties’ over de verschillende klavieren biedt een vergelijking met de door Louis Couperin gehanteerde duim-techniek echter interessante perspectieven. Het blijkt immers wél mogelijk de solo ‘avec le poulce’ uit te voeren. Op een vergelijkbare wijze kan de sopraan als solo met de pink van de rechterhand op een hoger gelegen klavier gespeeld worden. Bij het beoordelen van de speeltechnische mogelijkheden mag overigens de maatvoering van historische Franse klaviaturen niet uit het oog verloren worden.
Een bijzonder interessant fenomeen is de cantus firmus vagans waarbij de cantus firmus afwisselend in de verschillende stemmen naar voren komt. Een logisch vervolg op deze wijze van componeren is om alle verschillende soli met een eigen specifieke registratie te ‘kleuren’.
Vooral in de eerste helft van de 17de eeuw was het in Frankrijk niet vanzelfsprekend dat het pedaal aangehangen was dan wel aangekoppeld kon worden. Door af te zien van (het gebruikt van) een pedaalkoppel ontstaan nieuwe mogelijkheden: zo wordt het mogelijk een pedaalpartij in een andere ligging dan het manuaal te spelen. Vanuit dat perspectief is ook de door Titelouze gepropageerde pedaalomvang van 28 tot 30 toetsen uiterst zinvol.
Om inzicht te verwerven in de mogelijkheden voor de interpretatie van preklassieke composities is het zinvol ons te verdiepen in de bijzonderheden van de instrumenten die Titelouze en Carlier propageerden. Naast de dispositie van het orgel van Rouen, St. Godard, gebouwd onder advies van Titelouze, worden nog enkele algemene karakteristieken van het preklassieke orgel vermeld.
Hoofdstuk III: Henri Dumont en de ‘Troisième main’?
Van enkele Engelse componisten uit de 16de en vroege 17de eeuw zijn voorbeelden bekend van werken voor drie handen. Ook Henri Dumont (1610 – 1684) wordt wel genoemd als componist voor werken voor drie handen. In het ‘Livre d’Orgue’ (1688) van André Raison (c. 1650 – 1719) is bij de pedaalpartij van diverse composities vermeld dat die als alternatief ook door een derde hand kan worden uitgevoerd. Voor de volledigheid vermelden wij hier ook nog enkele 18de -eeuwse voorbeelden van de speelpraxis ‘à trois mains’.
Bijlage: Maatvoering van Franse orgelklavieren in de 17de eeuw
De afmetingen van de klaviatuur is van essentieel belang voor het beoordelen van de speeltechnische mogelijkheden. De maatvoering van veel historische Franse klavieren is opvallend: niet alleen zijn de ondertoetsen relatief kort en is het hoogteverschil tussen de klavieren gering, ook het feit dat de speelvlakken van de klavieren elkaar gedeeltelijk overlappen is bijzonder.
Verder blijkt de deling (d.w.z. de breedte van de toetsen) substantieel af te wijken van zowel thans gebruikelijke maten als die van veel historische klavieren. Ten gevolge van de engere deling zijn grote grepen eenvoudiger uitvoerbaar.